zondag 26 februari 2012

In een hangmat

Hoe ben ik hier ook alweer beland? O ja, het is een romantisch idee: op een Caribisch strand, slapen in een hangmat. Hoewel ik uit ervaring weet dat ik niet op mijn rug kan slapen ben ik toch voor dit idee gezwicht.
En hier lig ik dan, midden in de nacht, aan het proberen een houding aan te nemen die me wel in slaap doet vallen. Mijn rug voelt stijf en door het ruwe katoen heen trekt het koud op. Ik probeer dieper in de lakenzak te kruipen en het dekentje om me heen te draaien. Mijn hoofd gaat van links naar rechts, op zoek naar ondersteuning en ik probeer mijn heup tegen beter weten in, in een zijligging te draaien.
Ik denk aan die ene keer, toen het wel lukte een middagdutje te doen in zo'n mat, toen Joep door een spelende hond door de stof heen in zijn kont gebeten werd. Daar zijn konten als zwaartepunt in hangmatten trouwens wel vaker de dupe van. Die van Joep dan. In een hangmat in Bolivia zag een toekan er een lekker hapje in. Er zit toch geen kreeft onder mijn mat?
Tijdens al dit gedraai lukt het toch om weer in slaap te vallen. Als ik weer wakker word staat de zon al aan de hemel te branden. Het is niet meer koud. Ik draai mijn stijve lichaam uit de hangmat, rek me uit en loop naar de receptie om te vragen of er voor de volgende nacht een bed vrij is. Met nog een nacht in een bus en een nacht in een vliegtuig voor de boeg, lijkt me een nacht in een bed geen slecht idee.

Carnaval in Barranquilla

Binnen de eerste vijf minuten was het al raak. Guy krijgt een flinke duw van een netjes ogende oudere man. Na een dreigende blik en een net zo dreigende terugzwaai gaat de man ervandoor. Guy grijpt naar zijn broekzakken en jawel, de rits van zijn rechterbroekzak staat open en een mededader heeft tijdens deze afleidingsmanoeuvre de buit binnen gehaald: twee buskaartjes voor de terugweg van Barranquilla naar Cartagena. De moneybelt die Guy onder zijn broek draagt en zijn camera heeft hij nog. Zijn vriendin Carolein kon alleen maar toekijken.
Met dit verhaal komen de twee zaterdagavond terug van het op één na grootste carnavalsfeest van Zuid-Amerika. Ze vertellen ook nog dat ze twee keer de welbekende spuitbustruc hebben zien uitvoeren. De één spuit bij het slachtoffer schuim in het gezicht uit een spuitbus die speciaal voor het carnavalsfeest verkocht wordt, terwijl de ander in de tijd dat het slachtoffer het goedje uit zijn ogen aan het vegen is hem berooft. Het gevolg van deze gebeurtenissen was dat Guy en Carolein zich niet meer op hun gemak voelden en telkens op hun hoede waren. 'We gaan dus niet meer met z'n tweeën,' leggen ze uit, 'maar we willen op zich nog wel een keer gaan,' zegt Guy. 'Ja, en als we nog een keer willen gaan dan is morgen nog de beste dag, hebben we ons laten vertellen,' valt Carolein hem bij.
En zo komt het dat we de volgende dag om zeven uur met de twee carnavalvierders op weg zijn naar Barranquilla. Want dat was ook nog een voorwaarde: we moesten op tijd vertrekken, om genoeg tijd te hebben om een plekje op de tribune te kunnen bemachtigen. Daar zal het veiliger zijn en hoeven we minder angstig om ons heen te kijken. En zo komt het ook dat we van half elf tot half twee, op de voorste rij in de schaduw weliswaar, wachten op de grootse parade. En het mag gezegd, het is een mooie parade met verschillende, voornamelijk dansgroepen, die zich in een bepaald thema uitgedost hebben en hun bewegingskunsten tonen. Ook al herhalen de thema's zich, het blijft mooi om naar te kijken. Veel deelnemers weten het publiek te enthousiasmeren.
Bij mooi en vermakelijk blijft het echter. Het zindert niet. Niet zoals ik dat ken uit het Limburgse carnaval, waar je moeite moet doen om niet in het feestgedruis terecht te komen, waar je ook in de buitenwijken van de stad niet om het feest heen kunt en waar je opvalt als je niet verkleed over straat gaat. Op de momenten dat er gaten vallen in de optocht besmeuren de enthousiastelingen in het publiek elkaar met meel en schuim. Ook wij worden er, eerst voorzichtig aftastend en daarna vol door onze Colombiaanse buren bij betrokken, met als begeleidende tekst: 'ha ha, nóg witter!' Als we een paar straten verderop, helemaal onder het meel, terug naar de bus lopen, wordt er toch wat vreemd naar ons gekeken. De volgende keer zullen we proberen op tijd een slaaplek in de stad zelf te bemachtigen om zo ook het nachtelijke feest mee te kunnen maken. Dat schijnt bruisender te zijn.

zaterdag 25 februari 2012

Post

'Wie kan ik helpen? Post versturen? Een moment alstublieft.' We wachten nog een paar minuten op de dame van de andere balie, de postbalie. We hebben twee enveloppen en een ansichtkaart te versturen. Voor de zekerheid weegt ze de ene envelop en dan ook nog de andere. Beide enveloppen blijken binnen de marge van de eerste tariefgroep te vallen. Ze haalt drie doorzichtige zakjes met postzegels, elk met een verschillende waarde, onder de balie vandaan en begint driftig te tellen. Vier van 500, één van 1600 en één van 3000. Ze legt ze bij de ene envelop. '6600 pesos per stuk,' zegt ze. 'Pardon?' zeg ik net iets luider dan bedoeld als ik heb uitgerekend dat dit neerkomt op zo'n drie euro per stuk. Waar denkt ze dat Holanda ligt? Overzees ja, dat wel, maar niet op een andere planeet.
Zuinig als we zijn met ons krappe backpackers-budget, besluiten we de ansichtkaart in één van de enveloppen te stoppen die toch ongeveer dezelfde kant op moet. Die komt vanzelf terecht. Bovendien, hoe kunnen we de zes postzegels op één kaart plakken? De dame snijdt behulpzaam en zorgvuldig de ene envelop open en we plakken hem weer dicht met plakband. Als we bezig zijn de enveloppen met de twaalf postzegels te beplakken, verschijnt er een tweede dame achter de balie. Ze vraagt ons om een identiteitsbewijs, omdat ze daar een kopie van nodig heeft en ondertussen legt ze een formulier onder mijn neus. Omdat we onze paspoorten niet bij ons hebben schuif ik haar mijn studentenkaart van vijf jaar geleden toe en als ze concludeert dat daar een foto, een naam en een nummer op staan is het goed.
Onder het formulier ligt nog zo'n zelfde formulier met daar tussenin een handig doordrukvel. Toch moet ik er twee invullen, één voor iedere envelop met een kopie voor de plaatselijke administratie. Tijdens het invullen zie ik dat er een inktkussen tevoorschijn wordt gehaald waar, naar ik aanneem, de stempel in gedoopt zal worden. Ik heb het mis. Er is namelijk nog een vakje vrij op het formulier. Ik doop mijn vinger vier keer in de inkt en zet gehoorzaam de gevraagde vingerafdrukken.
Bij iedere envelop wordt naast het formulier een kopie van mijn zogenaamde identiteitsbewijs gevoegd. We begrijpen nu de kosten die aan dit proces verbonden zijn en vragen ons hardop af hoe lang deze poststukken onderweg zullen zijn. Wie weet hoeveel commissies van wijze ambtenaren onze verdachte enveloppen moeten passeren. Ik kan inmiddels alleen maar concluderen dat een aangifte bij de Colombiaanse politie een stuk sneller en gemakkelijker afgehandeld wordt dan het versturen van een brief in hetzelfde land.

donderdag 16 februari 2012

Starende ogen

Als kind in een Limburgs dorp waar twee tehuizen voor geestelijk gehandicapten staan, leerden we geen mensen na of aan te staren. Als we op zaterdag in "de stad" waren werden we gecorrigeerd als we te lang keken naar bedelaars, dronkelappen, mensen in een rolstoel of mensen met een andere huidskleur dan die van ons. Van kinderen wordt het nastaren nog getolereerd. Het zit in onze natuurlijke aard, maar na verloop van tijd proberen we dit af te leren. Dat is beschaafd. Ondertussen doen we net alsof we niet kijken, stoten we elkaar aan en fluisteren we 'heb je die gezien?'
Hier in Zuid-Amerika zijn de kinderen niet andere en daarom is Joep vaak het middelpunt van starende ogen en wijzende vingertjes. Voorbijkomende schoolklassen, ouders met kinderen, Joep trekt de aandacht. Maar niet alleen de kinderen. Ook de juffen, moeders en bejaarden op bankjes kijken vaak net iets te lang met hun mond net iets te ver open in Joep's richting. Oudere vrouwen giechelen er vaak bij.
Niet alleen Joep is exotisch. Ook ik ben een paar keer gevraagd met een groepje Zuid-Amerikaanse toeristen op de foto te gaan. Zo verander je bij een toeristische attractie zelf in een bezienswaardigheid. Vooral in de Andes wordt er veel gestaard naar deze blanke exotische wezens met haar op plekken waar het niet hoort en met een gebrek aan haar op plekken waar het wel hoort. Onbeschaamd, open en eerlijk.

woensdag 15 februari 2012

Hostelworld

Een bekend gevolg van reizen is niet thuis zijn. En een half jaar niet thuis zijn in best wel lang. Sommige hostels proberen hierop in te spelen met keukens, decoratie, huiskamers met flatscreens en terrassen met hangmatten. Minder hostels lukt het daadwerkelijk deze "homey" sfeer, zoals de reisgids Lonely Planet het noemt, te creëren.
Huiselijkheid is een lastig, want subjectief begrip. Zoveel reizigers zoveel verschillen. Voor iemand die in een studentenhuis woont is het wachten op je beurt voor de badkamer of de keuken gebruikelijk. Het met z'n allen eens worden over de film die we vanavond zullen kijken, in het donker je pyama, je tandenborstel en je bed vinden, snurkende kamergenoten, gebrek aan verwarming, een keuken met oven zonder ovenschaal, elke twee dagen opnieuw vertellen waar je vandaan komt en wat je doet hoort bij een hostel, maar voelt niet als thuis.
Ons hostel in Quito was een goed voorbeeld van een huiselijk hostel. Een fijne en schone badkamer, een goed uitgeruste keuken, een woonkamer met een ruime eettafel, zithoek met dvd-collectie, dekentjes, servieskast, boekenplanken voor het uitwisselen van leesvoer en vooral niet te veel bemoeienis van de eigenaren en het personeel, die wel de gevraagde informatie geven.
In het hostel in Salento, Colombia daarentegen, de 59e plek waar we deze reis overnachten, heeft de vrouw des huizes het niet helemaal begrepen. De enige ruimte die we naast het mager uitgeruste keukentje en de badkamer tot onze beschikking hebben is de veranda. Daar staat een ronde tafel tegen de muur en stoeltjes met plastic bekleding. In een hoek staat een bank. Heerlijk om na een lange wandeling een boek te lezen, ware het niet dat mevrouw zelf er 16 uur per dag op vertoeft. Vanuit die donkere hoek priemen haar ogen in mijn lichaam. Als ik vanuit de tafel van dit boek opkijk wordt dit gevoel bevestigd. Af en toe verschijnt er een nepglimlach op haar gezicht en vraagt ze iets. 'Wat gaan jullie vandaag doen?' Om aan het eind van de dag te vragen wat we die dag gedaan hebben.
Op dít soort momenten verlang ik naar ons huis. Wat is het heerlijk om de gordijnen dicht te trekken en te doen waar ik zin in heb zonder commentaar van the Godmother en zonder de altijd aanwezige ogen van Big Brother.

zondag 12 februari 2012

Op het bureau

'Het is waarschijnlijk in Ecuador gebeurd. Ze waren hier gisteren ook al. Ze kwamen met de bus van Quito naar de grens. Ja, daar moet het gebeurd zijn. Daar is haar tas opengesneden.' De chef die midden in onze aangifte komt binnenstormen heeft het misdrijf al opgelost. 'Ze weten niet zeker waar het gebeurd is, maar dat maakt niet uit. Ik maak dit rapport even op en dan kunnen ze dat meenemen voor de verzekering,' zegt de agent die onze aangifte deze morgen in behandeling heeft genomen. 'De identiteitsbewijzen, zijn die ook gestolen?' gromt de baas. 'Nee, die hebben we gelukkig nog,' antwoord ik. Hij steekt zijn hand uit ten teken ze te willen bekijken. 'Maar dit zijn paspoorten. Hebben jullie geen identiteitsbewijzen?' 'Dit zíjn onze identiteitsbewijzen,' antwoord ik. Hij kijkt ongelovig naar zijn agent. 'Hoe identificeren jullie je dan?' Meneer de agent kijkt op van zijn Blackberry. 'Met het paspoort,' antwoorden we in koor. 'Of met het rijbew..., oh nee, mijn rijbewijs zat ook in de moneybelt.' Ik wend me tot de agent en hij tikt verder. 'Maar er staat niet eens op waar je je aan wijdt,' gaat de chef verder. 'Wat is je professie?'
'Ik studeer.'
'Wat?'
'Ik studeer Latijns-Amerikaanse literatuur.'
Ineens gaat de zon schijnen in het kille en frisse kantoor. Zijn gezicht klaart op en met een twinkeling in zijn ogen zegt hij: 'ik heb ook filosofie gestudeerd. Wij bestuderen de Europese literatuur en jullie de onze.' Hij lacht en ik laat hem daarom maar in de waan.
'En hij?' De chef verplaatst zijn aandacht naar Joep. 'Studeert hij ook literatuur?' 'Nee, hij is HR-adviseur bij een groot bedrijf.' Zijn gezicht betrekt weer en hij gaat verder met het irrelevante vragenvuur. 'Wat is de basis van de Nederlandse economie? Wat bedraagt een minimum maandsalaris? Wat zijn de buurlanden? Is het er heel warm?' Als hij merkt dat zijn agent geografisch beter onderlegd is en meer kennis heeft van de wereldeconomie, de situatie in Europa en het Nederlandse drugsbeleid dan gedacht, neemt hij afscheid.
Wij gaan met de agent verder met de aangifte die met de feiten die we hem geven zijn eigen verhaal vormt. De aangifte komt uit de printer rollen, hij haalt het doordruk papier tussen de vellen uit en scheurt de randjes van het papier. Als hij me het resultaat voorlegt blijkt dat mijn achternaam Hubertina is en onder andere mijn "iPhone Toucht" gestolen is. Ik ben allang blij dat de aangifte zo vlot geregeld is en zet graag mijn handtekening op het papier. De vormfouten neem ik voor lief.

maandag 6 februari 2012

Surfen

'Peddelen, peddelen, peddelen, omhoog, omhoog, omhoog, één, twee, drie, níet op je knieën, je hébt geen knieën!' En samen met mijn beginnersboard heb ik de branding weer bereikt. Verdorie, alweer niet met mijn voeten op de plank.
Aan dit surfavontuur ging een theorieles vooraf. Eigenlijk was het een warming-up bestaande uit een paar rondjes op het strand en de ledematen losdraaien en droog oefenen. Één, lichaam omhoog duwen; twee, de ene voet op de plank; drie, de andere voet op de plank leek in het zand nog wel te doen. Ook droog peddelen is lang niet zo zwaar.
Daar lig ik dan, in de branding. Ik kijk achterom en daar komt Timo, vrolijk en geconcentreerd staand op zijn board, mijn kant op. Berenice besluit niet op het zetje van de instructeur te wachten en pakt zomaar haar eigen golf. Mijn armen willen na anderhalf uur peddelen en stap één echt niet meer. Had ik maar wat beter mijn best gedaan toen er nog wat kracht in mijn armen zat. Toen stond ik bijna. Echt waar! Bovendien krijg ik het niet eens voor elkaar op de plank te blijven liggen. Aan de ene kant klim ik erop en aan de andere kant kukel ik er weer af. En ja, ik weer het, er loopt een streep midden over het board, maar blijkbaar heb ik het midden van mijn lichaam nog niet gevonden, of ben ik gewoon niet symmetrisch. En wie maakt er dan ook een rits over het midden van de áchterkant van het wetsuit? Zo kan ik toch nooit mijn midden vinden.
De tegenzin om opnieuw naar de instructeur te peddelen wordt steeds groter. Een typisch gebronsde surfdude met bijbehorende wilde manen had het vast gemakkelijker gemaakt. Maar nee hoor, ik mag me met mijn plank begeven naar één van de chagrijnige instructeurs, die, oké, hoe kan het ook anders, gespierd zijn, maar geen van allen groter zijn dan 1.60, waardoor ik me al helemaal een zeekoe voel.
Tot mijn grote verbazing zie ik tijdens mijn laatste weinig succesvolle poging Berenice en Timo hun board naar het strand dragen. Zij zijn moe en houden de les voor gezien. Een klein gevoel van opluchting maakt zich van mij meester. Dat blijft echter onopgemerkt door de instructeur. 'Of wil je nog verder met de les?' vraagt hij. 'Nou nee, dank je.'
De rest van de middag brengen de dames op het strand door terwijl Timo en Joep nog een paar verwoede pogingen doen in het water. Zonder zetje van de instructeur blijkt het toch wat lastiger. Desondanks staan ze ieder één keer op hun board en voelen ze zich ware surfers.