donderdag 26 januari 2012

De strandjutter

Zodra hij het hete zand onder zijn voetzolen voelt branden, legt hij zijn handdoek neer, gaat even zitten en kan dan toch de roep van het verkoelende water niet weerstaan. Op de manier die hem zo kenmerkt, meer op de voorvoet dan op de rest van de voetzool, zijn ene schouder iets lager dan de ander, loopt hij naar de golven. Het water is koud, 'zóóó koud', zal hij later zeggen, zijn duim en wijsvinger maar een stukje van elkaar vandaan houdend. Daarom besluit hij de golven niet verder te laten komen dan zijn knieën en verder door de branding te lopen. Een stukje verderop staat hij stil, raapt iets op, gooit het weer weg, raapt nog iets op en nog iets. Hij wordt afgeleid door een vlucht pelikanen, kijkt en lacht om hoe ze in het water landen, hun prooi eruit scheppen en weer verder vliegen. En hij gaat weer verder.
Na een tijdje komt hij weer op zijn inmiddels omgewaaide handdoek zitten en laat zijn verzameling zeer zeldzame schelpen en prachtexemplaren van stenen zien. Hij ligt even op zijn rug, gaat weer zitten, kijkt naar de pelikanen, lacht om hoe een zorgvuldig gemaakt zandkasteel met slotgracht wegspoelt door het aankomende hoogtij, merkt op dat er een aangespoelde vis spartelt op het zand en zegt dan, 'ik ga nog heel even naar het water'. Als hij terugkomt zegt hij met pretoogjes: 'ik heb hem gered'. Deze strandjutter is mijn lieve reisgenoot.

woensdag 25 januari 2012

Inca Jungle Trail

Op vrijdagochtend maken we kennis met Berni, ook wel el Gordito, de Dikkerd, genoemd. Hij is onze gids voor de komende vier dagen. Onze groep bestaat uit Timo, Berenice, Joep en ik. We hebben hoge verwachtingen van onze gids die naast deze trektocht onder andere de Incatrail begeleidt. Die moet wel in topvorm zijn.
De eerste dag gaan we met een busje naar boven, het hoogste punt van de tocht, om daarna met een mountainbike twee uur af te dalen. Op de top en aan de andere kant van de berg valt de regen met bakken uit de hemel en het is er mistig. Op een bepaald punt lijken de chauffeur en de gids het erover eens te zijn en en stappen we op onze fietsen om het avontuur te beginnen. Berni voorop is niet tempovast. Soms denk ík zelfs dat het sneller kan en dan schiet hij er weer vandoor. Hij kijkt achterom om te zien of we hem nog volgen, maar dat is hij later ook vergeten. Zo raken we Timo en Berenice bijna kwijt, omdat de ketting van Berenice´ fiets eraf vliegt wanneer ze probeert te redden wat er te redden valt als ze midden in een rivier tot stilstand dreigt te komen. Onze fietsen zijn duidelijk niet gemaakt om te trappen, alleen om af te dalen. Joep haalt Berni in om hem te laten weten dat we er twee missen en draait zijn loszittend voorwiel even vast. Als de twee weer bij ons zijn gaan we verder. Beneden aan de berg zijn we zeiknat van de regen en van de rivieren waar we doorheen moesten fietsen. We keren onze bergschoenen om en wringen onze kleren uit.
De tweede dag gaat de tocht door de jungle echt van start. Berni vertelt honderduit over het landschap, de flora en fauna en de historie en vraagt een dollar per vraag. Dat laatste is natuurlijk een grap. Zo trekken we bergop, bergaf midden door de jungle, eten we fruit uit de bomen en pikken we een heus stuk Incatrail mee. Ook nu is Berni´s tempo variërend. Het ene moment moet Berenice bergop even afstand nemen om niet achterover te vallen. Het andere moment moeten we drie andere grote groepen inhalen, al springend over rotsen, omdat hij niet wil wachten op de anderen bij het oversteken van de rivier. Er kunnen namelijk maar twee mensen tegelijk in het karretje, dat door mensenkracht over een kabel getrokken wordt. Berni lijkt niet ontevreden als we de tweede groep zijn die de oversteek waagt.
De derde dag beginnen we met de zip-line. Dat hebben we de vorige avond na lang beraad besloten. Het betekent dat we die ochtend niet in alle vroegte op hoeven te staan en niet hoeven te lopen en Berni raadt ons dit dan ook ten strengste aan. Timo zegt dat hij gaat en trekt ons daarmee over de streep. Berni vergeet ons te vertellen dat we de 150 meter boven het dal natuurlijk wel te voet mogen afleggen, maar goed, dat geldt dan ook niet voor hem. Hij blijft beneden.
Tijdens het klimmen klopt mijn hart in mijn keel. Niet alleen vanwege de fysieke inspanning, maar vooral van de spanning. Houdt dit tuigje het als ik op 150 meter boven een kolkende rivier hang? En wat als ik in het midden van de 400 meter lange kabel stil kom te hangen? Na de eerste kabel kan ik mijn geluk niet op. Wat een adrenaline! Het kan me niet schelen dat ik de laatste vijf meter mezelf naar de kant moet slingeren, omdat ik net wat te weinig vaart had. Het kan me niet schelen dat ik moet remmen, omdat die rotswand wel heel snel op me afkomt. Op de twee langzamere lijnen kunnen zelfs de handen los en daar maak ik graag gebruik van. Ook slaak ik een paar vreugdekreten. Ik ben niet gek, ik ben een vogel!
Op weg naar het volgende deel van onze trektocht moeten we weer in een bakje de rivier over, wat dit keer een stuk minder spectaculair lijkt, en worden we als varkens in een open vrachtwagentje geduwd, omdat een lawine een stuk van onze wandelroute versperd heeft. De rest van de tocht die dag is vrij vlak en leidt ons urenlang langs en over een spoorlijn. Van vermoeidheid en de lichtelijke saaiheid na zo'n bijzonder begin van de dag, til ik mijn voet niet hoog genoeg op bij een zijwaartse oversteek van het spoor, waardoor mijn scheenbeen op het hout terecht komt, mijn knie op de ijzeren rail en mijn heup wel de overkant haalt. Berni krijgt niets mee van mijn val, want die loopt zo'n kilometer achter ons. Ik krabbel weer op en besluit zo gewoon mogelijk door te gaan. De volgende dag staan namelijk de Machu Picchu én de Huaynapicchu op het programma en ik moet en zal beide toppen halen.
De vierde ochtend staan we om 4.45 uur klaar voor het hek aan de voet van de Machu Picchu. We zijn niet de enigen en niet de eersten die klaar staan om de uitdaging aan te gaan en toch halen we als één van de eersten al hijgend en vloekend de top. Er lijkt verdorie geen eind te komen aan de trappen, waarvan de ontelbare treden allemaal ongelijk zijn. Bij de ingang van de ruïnes wachten we op Berni die besloten heeft de eerste bus te nemen, omdat hij toch veel last heeft van zijn knieën.
Bij zonsopkomst krijgen we een korte rondleiding door de prachtige incaruïne, die honderd jaar geleden in het midden van en onder de jungle gevonden is. En dan begint de volgende klim. Op de Huaynapicchu, de berg op de achtergrond van de beroemde foto van het incadorp, mogen per dag twee keer 200 bezoekers die in goede conditie verkeren. Dit laatste is ter eigen beoordeling. Wij mogen tussen zeven en acht beginnen. We halen vlot de top, rusten wat uit en besluiten het rondje af te maken door ook de grot te bezoeken. Wat we op dat moment niet weten is dat dit volgende doel ruim onder het niveau van de Machu Picchu ligt en we na het bereiken van deze weinig bijzondere grot aan een klim mogen beginnen waar we niet meer op gerekend hadden. Aan een ons tegemoetkomende Noord-Amerikaanse in vorm vragen we hoe lang het is tot de Machu Picchu. 'Nog anderhalf uur,' zegt ze net iets te hard en net iets te blij. Een zucht kunnen we niet onderdrukken. 'Moet ik een taxi bellen?' lacht ze spottend. 'Wacht maar,' denk ik, want zij mag nog het hele eind naar de top.
Moe, hongerig, maar voldaan komen we weer bij de incaruïne terug en ook de voet van de Machu Picchu bereiken we via dezelfde treden omlaag. De trein en de bus brengen ons weer in Cusco, waar dit avontuur vier dagen geleden begon.

maandag 2 januari 2012

Stoelnummer 46

'Welk stoelnummer heb jij? Hee, welk stoelnummer heb jij? Heb jij nummer 46? Wat staat er op je ticket?' Berenice wordt bij de eerste tussenstop gewekt door een geïrriteerde Peruaanse vrouw. 'Wij hebben nummer 45 en 46 mevrouw,' zegt Berenice een beetje versuft. 'Dat kan niet, ik zit op nummer 46.' Verontwaardigt stuift de vrouw met al haar spullen weer terug naar voren en voordat we het weten heeft Berenice een gillende buschauffeur voor haar neus staan. ' Jij mag hier niet zitten, dit is mijn stoel!' Het gebrek aan tanden in zijn mond belemmerd hem niet in zijn verbale communicatie. Berenice laat haar ticket zien met daarop stoelnummer 46. 'Die mag niet verkocht worden, dat is mijn stoel. Mijn stoel. Ga maar klagen bij het kantoor. Kom! Kom dan, buiten klagen.' Verbaasd staat Berenice op en voordat madame zich zetelt op haar troonnummer 46 weet ook Timo snel op te staan. 'Ik ga daar niet naast zitten,' snuift hij.
De chauffeur is inmiddels naar voren gelopen. Daar wacht hij en schreeuwt, 'kom dan, kom, we gaan klagen op het kantoor. Kom! Nu!' Zijn stem klinkt steeds agressiever. Terwijl wij de spullen van het stel bij ons houden lopen ze naar voren, op naar het kantoor. Als daar blijkt dat stoel 46 inderdaad aan Berenice is toegewezen begint hij opnieuw tegen haar te schreeuwen. 'Het is mijn stoel, mijn stoel!' Ze lopen samen met de jongedame van het kantoor de bus in. Timo weet de chauffeur nog toe te steken dat de stoel achter het stuur helemaal en alleen voor hem gereserveerd is, maar dat mag hem allerminst kalmeren.
In de bus dirigeert de jongedame de zwartrijder op nummer 46 naar nummer 47, die nog vrij is. Zonder mokken en zonder excuses neemt ze plaats. Berenice en Timo nemen weer plaats op 45 en 46 en de boze buschauffeur start de bus weer voor het vervolg van de reis naar Arequipa.

Hostal Sonia

'Ontbijt, ontbijt, ja ontbijt. Ga zitten. Meneer, ontbijt? Ga zitten, ga zitten. Koffie, koffie verkeerd, chocolademelk, thee? Wat willen jullie? Er is brood, boter, jam, gebakken ei, roerei, papaja in melk, verse jus. Koffie? Vier koffie? Zwart? Vier zwarte koffie? Ei? Josy, Josy!! Ga eieren halen. Oscar, Oscar!!'
We horen mevrouw Sonja mompelen dat ze zich verslapen heeft. Met één kous omhoog en de andere naar beneden rent ze al mompelend op en neer tussen de tafels door, naar de keuken en al schreeuwend naar de andere familieleden. Dochter Josy moet eieren gaan halen, want die zijn op en manlief Oscar moet voortmaken en komen helpen in de keuken. Water opzetten, koekenpan op het vuur, sinaasappels in de pers.
Als arme Oscar op een onbewaakt ogenblik de keuken verlaten heeft gilt ze wederom. 'Oscar, Oscar, de machine! De machine!' Wij beginnen bijna te geloven dat er een ramp staat te gebeuren, maar aan Oscars reactie blijkt het wel mee te vallen. Hij staat al met een wasmand voor haar neus. 'Vier zwarte koffie hè? Ja zwart,' zegt ze tegen ons. 'Euh, eieren, drie roerei, een gebakken. O nee, andersom. Komt eraan.' Plof, we krijgen wat bestek toegeworpen en ze rent weer de keuken in, keuken uit, weer de keuken in. 'Josy, Josyyyyy!!'
Wij hebben het nadrukkelijke advies gekregen ons op deze hoogte te gedragen als de locals. Dat betekent rustig bewegen, je niet te druk maken en niet te veel eten. Nu zien we de locals op elk moment van de dag een volledige maaltijd nuttigen en het enige familielid in het hostel dat zich niet druk lijkt te maken is de akelig starende broer, die vanaf de receptiedesk de gasten nauwkeurig observeert. Hij krijgt het zelfs voor elkaar tijdens een rondleiding door het gebouw voor geïnteresseerde toeristen zelf weer naar zijn eigen kamer naast de receptie te gaan om zijn middagdutje af te maken. Zijn kamer, waaruit de bedwelmende geur van dood dier komt. Als de twee meiden klaar zijn met het bekijken van de kamers staan ze een tijdje bij de receptie tevergeefs te wachten. Meneer is onvindbaar en de twee potentiële klanten gaan door naar het volgende hotel.
Het proces van check-out loop al even hectisch als de ontbijtprocedure. Na het ontbijt staan we met de sleutel bij de receptie. Dochterlief neemt het initiatief en begint met rekenen. Als ze bijna klaar is neemt moeder Sonia de calculator over. 'Euh, kamer 105 en...' '127,' roepen we in koor. 'Ja, ja, 105 en 127.' Ze slaat het grote schrift een paar keer open en weer dicht. 'Hoeveel nachten? Drie, hè, ja drie en drie keer ontbijt. Twee kamers, ja twee kamers.' Terwijl ze druk op de machine tikt hebben wij het geld al in onze handen. Het lijkt alsof dit de allereerste check-out is die dit familiehostal meemaakt, maar toch bestaat het al jaren.
Wij zullen ons op deze hoogte niet druk maken. Toch verlaten we met een licht opgejaagd gevoel Copacabana aan het Titicacameer en gaan we op weg naar onze volgende bestemming.

Voorbijtrekkend landschap van Bolivia en Peru

Lagen bergruggen die zich aan ons voorbijtrekken, de voorste heuvels sneller dan de achterste besneeuwde toppen;
Meren die als spiegels in de valleien liggen, waarin flamingo's zichzelf al zoekend naar hun prooi lijken te bewonderen;
Wolken die in alle toonaarden op vierduizend meter hoogte veel lager lijken te hangen, waarvan de donkerste in de verte als een groot mistgebied uiteen vallen;
Kleine gekleurde stippen die in de groene heuvels met hun ossen of pikhouweel het land bewerken, de rivieren met hun oever gebruikend voor de dagelijkse was;
Zorgvuldig opgestapelde stenen die als onstabiele muurtjes voor de landsafscheidingen zorgen, waardoor bij elke stevige zucht wind opnieuw gestapeld mag worden;
Cactussen die zich ternauwernood vast weten te klemmen aan de steile rotsige bergen, waarin op sommige plekken een bloem zich voorzichtig laat zien;
Regendruppels op het raam die de dreigende donkere wolk niet meer vast kan houden belemmeren mij het zicht.